Ik ging voor de tweede keer koffie halen. Kwart over zeven ’s ochtends. De nachtzuster was in de verwarmde verplegersruimte weggedommeld. Haar hoofd lag schuin op haar rechterhand, haar elleboog op tafel. Ze had me al, voor de tweede keer op rij, om half zes wakker gemaakt om het infuus aan te sluiten. De afspraak was om zes uur. Ik zei er niets van.
Omdat het vandaag zaterdag is, is er een compleet nieuwe ploeg aangetreden waar ik niemand van herken. Als ik in de afgelopen vier jaar werd opgenomen, werd ik altijd op afdeling 1C geparkeerd. Ik heb daar Franklin leren kennen. De drijvende kracht achter de hele afdeling. Een onvermoeibare generatiegenoot die alles regelde en nooit van slag raakte. Hij is op vakantie.
Er is tegenwoordig zoveel verloop dat vaste waarden schaars zijn. Door Franklin te volgen heb ik voor mijn eigen ogen gezien van welk enorm belang dat soort mensen zijn. Zijn zij er niet dan loopt het stroever, langzamer en gaat er meer mis. In twee dagen is er een parade aan ‘nieuwe’ verplegers aan me toegewezen. Ze kwamen zich allemaal volgens voorschrift voorstellen, waardoor ik driemaal het ‘dieven’ verhaal heb moeten aanhoren.
Het is een stuitend verhaal, maar past wel naadloos in dit hopeloze tijdsframe. Er zijn bendes actief die ziekenhuizen langsgaan en waardevolle spullen van patiënten stelen als ze even van hun kamer weg zijn. Dit verhaal was nieuw voor me. Er zitten op de nachtkastjes codesloten waarin je waardevolle spullen moet stoppen als je even koffie gaat halen, even gaat plassen of douchen. Velen zijn hier al onzichtbaar beroofd van telefoons en laptops.
Hoe verwerpelijk is het om van zieke mensen te stelen?
Terwijl ik dit stukje aan het tikken ben staat er opeens toch nog een bekend gezicht in mijn kamer. Ik herken haar onmiddellijk. De zaalarts die ik het vuur aan de schenen heb gelegd om bij een opname – ik denk drie jaar geleden – eerder naar huis te kunnen gaan dan de bedoeling was. Het was een mooie strijd die in een compromis was geëindigd.
“Meneer Voorwinde! Kent u me nog?”
“Ja, natuurlijk! Hoe gaat het met je gezin?”
Ze trok onmiddellijk haar portemonnee en liet een foto zien.
“Ik heb er inmiddels nog eentje bij. Alweer een jongetje. Hoe gaat het met jouw dochter? Elf is ze nu?”
“Tien”, zei ik. “En de ander bijna veertig!”
Ze kwam even de lab uitslagen bespreken. Ik had ze nog openstaan op mijn telefoon via een melding van de Mijn Dossier App. Zij vloog erdoor heen terwijl ik af en toe op de rem trapte voor een vraag of een correctie.
“U weet alles zo goed dat ik me af en toe gewoon dom voel”, grapte ze. Ik vond dat eigenlijk helemaal niet leuk omdat ze een hele kundige arts is en ik me gewoon goed op de hoogte had gesteld via google. Maar dat is toch echt wat anders dan een medische studie. Dus antwoordde ik verontwaardigd dat ze niet zo raar moest doen.
Ze zag er beter uit dan ooit en ze was zichtbaar gelukkig. Ik zei dat ze er stralend uitzag. Ze incasseerde dat compliment moeiteloos. Ze had een heerlijk gezin en een fantastische baan, vertelde ze me. Ze werkt nu in het ziekenhuis TerGooi in Hilversum en was even uitgeleend aan haar vorige werkgever. Het AUMC.
Ik was aangenaam verrast en zei dat ik daar binnenkort weer naartoe moest. We spraken af dat we naar elkaar zouden zwaaien.
Andermans geluk doet me goed.
Geef een reactie