
Het regende koeienstaarten toen Anne en ik aankwamen bij het Singer Museum in Laren (NH). Het was nog gesloten. We moesten een kwartier wachten voordat we binnen nog een half uur moesten wachten. Maar dan met koffie. We stonden droog onder de luifel en ik vroeg me af wanneer ik hier voor het laatst was geweest. Terwijl ik piekerde vroeg Anne wanneer ik hier voor het laatst was geweest.
Dat moet om en nabij veertig jaar geleden zijn toen mijn vader afscheid nam van de reclamewereld en dat officieel maakte met een zaal vol ‘belangrijke’ mensen uit die wereld. Ik kan me daar weinig van herinneren, maar het heeft toentertijd paginagroot in de Gooi- & Eemlander gestaan. Eerder nog dan dat evenement heb ik in de filmzaal van Singer de première gezien van Steven Spielberg’s Close Encounters of the Third Kind.
Door de jaren heen is het Singer Museum compleet veranderd en verbouwd. Er is een beeldentuin gekomen, de onvermijdelijke souvenirwinkel en de geprofessionaliseerde koffiecorner. Alles zag er gloednieuw uit. Ik herkende alleen de naam nog.
We waren daar omdat ik van Anne voor mijn verjaardag de belofte had gekregen dat ze mij zou trakteren op de aangekondigde tentoonstelling van werken van Breitner. Gisteren was het zover.

We zaten net aan de koffie toen George binnenkwam. Een vriend van mij en bekende van Anne met familie in Laren. Hij combineerde een weerzien met ons (de laatste keer dat we hem zagen was in de Nieuwe Anita bij een boekpresentatie van Stella Bergsma) met een bezoek aan zijn zuster. Samen zouden we de tentoonstelling van Breitner bezoeken. Aldus geschiedde. Het was inmiddels tien uur en we mochten de tour beginnen.
Tentoonstellingen in musea zijn eenheidsworsten. Ze zijn allemaal volgens dezelfde formule ingericht. Een aaneenschakeling van zalen met werken die een bepaalde periode vertegenwoordigen van de kunstenaar. Elk werk wordt kort toegelicht in het obligate tegeltje naast het werk. En dat is prima, want overzichtelijk. Voor de meeste mensen. Ik snak inmiddels wel naar een rondleiding waarbij plotseling een werk uit de muur schiet als je op een halve meter afstand bent. Waardoor je wordt geconfronteerd met iets waar je je niet op kon voorbereiden. Maar goed, dat zal in ieder geval niet zijn besteed aan het publiek dat zich in het Singer museum aandiende, vermoed ik. Dat was vooral oud en bekakt.

Ons trio viel duidelijk uit de toon. Anne valt sowieso altijd op want frivool, vrolijk en ongehinderd. Menig hoofd heb ik zien meedraaien met haar bewegingen. George valt op door zijn imposante verschijning. Lange grijzen haren uit zowel kin als hoofd. Omdat George nogal slechthorend is en dol is op anekdotes valt hij, behalve door zijn postuur, ook op door zijn overstijgende stemgeluid. Het moet kolderiek zijn om ons te aanschouwen: George die een verhaal vertelt en ik die met mijn trillende keelsatisfyer (TruTone Emote – google het) probeer te reageren, wat meestal uitdraait op onverstaanbare misverstanden. Bij teveel omgevingsgeluid geef ik het dan snel op. Ik verzet mijn rol naar luisteraar en observant. Niet een rol die van nature bij me past, maar wel noodzakelijk om niet van frustratie uit elkaar te vallen.
Hoewel de formule voorspelbaar was, zorgden de werken van Breitner voor een overweldigende ervaring. Er zaten werken bij die me compleet overdonderden. Werken die ik niet zomaar aan Breitner toe zou schrijven als ik het niet zou weten. Het schilderij dat ik miste was het werk van Breitner dat Nico Dijkshoorn bijna tot gekte dreef door er gedurende (bijna) een jaar dagelijks over te schrijven. Aan het eind van de tentoonstelling was ik dat vergeten.
Zoals het hoort als je wordt overrompeld door zoveel schoonheid.


Geef een reactie