Kwart over zeven ’s avonds. Dochter Natasja en ik waren onderweg naar het AUMC waar ik opgenomen moest worden. Om 8 uur werd ik verwacht op verpleegafdeling 1C in het hoofdgebouw van het ziekenhuis.
We reden in steeds dikker wordende mist vanuit Hilversum over de Vreelandseweg richting A2. Een lange, onverlichte provinciaalse weg langs een evenzo lange waterweg. Het zicht was afdoende om niet in de war te raken. Al moest er niet plotseling een dier oversteken, want dan waren we gegarandeerd te laat om ongelukken te voorkomen. Een tic die ik aan mijn jarenlange nachtelijke vrachtwagenritten over heb gehouden.
We hadden geen haast. Gelukkig maar, want de halve Vreelandseweg – waar 80 km p/u de maximum snelheid is – zaten we achter een piepklein autootje dat weigerde harder dan 50 km p/u te gaan. Nadat we de frustraties van de dag over het arme autootje hadden uitgestort, berustte we verder in ons lot. De A2 kwam in zicht.
Natasja had van te voren bedacht dat het handiger zou zijn om naar een andere parkeergarage (P1) te gaan dan degene die ik was gewend. Het AUMC heeft er drie (voor zover ik weet). Ik moest alle zeilen bijzetten om niet in de boomer-modus te schieten. Al mansplainend had ik haar willen bestoken met de onzaligheid van haar plan. We hoefden toch alleen maar de weg over te steken vanuit mijn vertrouwde P2!
Tot mijn schaamte moet ik bekennen dat me dat maar deels is gelukt.
Ik zit al negen jaar niet meer dagelijks op nachtelijke vracht- of koeriersritten, maar heb wel de neiging om te doen alsof ik het allemaal nog steeds beter weet. Tegen beter weten in, natuurlijk. Natasja, ik zeg dat vaker, is veel slimmer dan ik en zit bovendien al heel lang in de zorg met een overvolle nachtelijke agenda overal in het land. Dus natuurlijk had zij gelijk. Bovendien was het nog extra dom van me, omdat ik onlangs daar nog heb geparkeerd toen ik een nachtelijke stomabloeding had.
Ik heb dat maar voor me gehouden. Ik had mezelf inmiddels wel genoeg gegeseld.
Het lijkt nu of het een onaangename rit was. Dat beeld klopt niet – nooit, eigenlijk – want Natasja en ik kunnen het heel goed vinden en bestoken elkaar regelmatig met kleine plagerijtjes, waar we allebei plezier aan beleven.
Via de tochtige patio liepen we het ziekenhuis in, langs de D vleugel naadloos naar de C vleugel, waar ik moest worden opgenomen. Het was doodstil en kwamen zonder aanspraak bij de C afdeling aan. Vlak naast de ingang is een genderloos toilet waar Natasja en ik nog even gebruik van maakten. Terwijl ik wachtte op Natasja keek ik naar een schilderij:

Op het bijbehorende kaartje stond ‘when silence is sound’ – acrylverf op linnen van Chantal Spit. Ik had er niks mee. Het schilderij pakte me niet en de tekst kon mijn brein niet in beweging krijgen. Wel moest ik even aan Marcel van Roosmalen denken. Dit zou perfect in een reportage van hem hebben gepast.
Maar goed.
Op de afdeling werd ik onmiddellijk hartelijk ontvangen en geïnstalleerd op een tweepersoons kamer, waar ik vooralsnog alleenheerser ben. Zoals altijd bij ziekenhuizen schiet ik in de grappenmodus. (Zelf)spot is de Voorwinde manier om met lastige situaties om te gaan. De ervaring leert dat ik daar redelijk goed in ben. Zeker met Natasja als ‘sidekick’. Ik was nog geen kwartier binnen of ik maakte me al onsterfelijk belachelijk door van een weegstoel af te lazeren, waarbij de accu door de gang werd gekatapulteerd.
Ik redde mezelf enigszins door op mijn knieën de accu terug te plaatsen onder het toeziend oog van twee lachende verpleegsters. Het verdiende geen schoonheidsprijs, maar het ijs was gebroken.
Inmiddels weet ik dat ik hier tot zeker maandagochtend moet verblijven; vier zakken antibiotica via het infuus per dag krijg toegediend; elke uur mijn tracheastoma moet ‘sprayen’ en vier keer per dag medicinale verneveling mijn strot wordt ingedampt.
De geweldsexplosie in Amsterdam is volledig langs me heengegaan, terwijl ik er heel dichtbij was.
Het kan verkeren.

Geef een reactie