
Afgelopen week ben ik op de twee heetste dagen ‘leuke dingen gaan doen.’
Een bezoek aan dierenpark Amersfoort en de volgende dag naar de uit zijn voegen gegroeide speeltuin Oud Valkeveen – beide kinderparadijzen. Mijn oudste dochter, Natasja, had die week nachtdienst en daardoor tijd overdag om haar zoon Pim (3) te vermaken. Mijn jongste dochter Fleur (10) heeft vakantie en is op doordeweekse dagen bij mij, dus de optelsom is snel gemaakt: leuke dingen doen.
Boven de 23 graden begin ik het slecht te krijgen. Boven de 30 graden wordt het pure survival. Ik weet dat van te voren, maar kon me daar altijd vrij ongeschonden doorheen slaan. Dit jaar is anders. In vergelijking met vorig jaren ben ik er schrikbarend op achteruitgegaan. In ieder geval als het op ‘hitteweerstand’ aankomt. Deze constatering, hoewel misschien voorspelbaar, overviel me in niet geringe mate. Vooral de nasleep van twee hete, halve uitjes hakten erin.
Tijdens dit soort uitjes heb ik altijd oog voor gebeurtenissen om me heen die ik dan later in een column kwijt kan. Meestal genoeg om per uitje twee columns te schrijven, mocht ik dat willen. Nu is me nauwelijks iets opgevallen. Ik was voornamelijk op zoek naar rustpunten, zuurstof, water en schaduw. Nauwelijks was ik me bewust van mijn directe omgeving. Ja, bij vlagen, als ik van alle voornoemde voorwaarden voldoende had opgeslagen. Dat was zelden het geval.
Op de late avond na het tweede uitje moest ik de tol betalen. Ik moest hoesten en er kwam een explosie aan bloed mijn keelstoma uit. Nu ben ik wel gewend dat het dagelijks bloed, maar dit was een ongekende hoeveelheid. Alles bij elkaar schat ik het in op een koffiemok vol. Het is een kettingreactie die niet meer te stoppen lijkt. Ik keek altijd uit naar de lente en zomer. Dan heeft de samenstelling van de lucht een zalvende werking op mijn aangetaste longen. Althans, dat was altijd zo. Dit jaar lijkt een kentering. Zomer, herfst, winter of lente; het lijkt geen verschil meer te maken. Dat merk ik niet alleen aan de bijna permanente benauwdheid, maar ook aan de tijd die ik kwijt ben aan rust (lees: slaap) en onderhoud van mijn medische ongemakken. Op 24 uur ben ik daar ongeveer 18 uur aan kwijt.
Dat heeft natuurlijk zijn weerslag op mijn gemoedstoestand. Als je met alle positiviteit van de wereld toch alleen nog maar teloorgang constateert, wordt het lastig om de goede moed erin te houden. Al probeer ik dat natuurlijk wel. Het meest vervelende vind ik nog het gebrek aan ‘materiaal’ dat ik kan verzamelen voor aangename columns. De laatste tijd gaat er veel te veel langs me heen en pers ik met moeite een klaagzang als deze uit.
Twitter was voor mij lange tijd een handige sociale tool als digitale vervanger van wat ik niet meer in het ‘echte’ leven kan. Maar dat is inmiddels door het beleid van Elon Musk zo vervuild, dat het me voor een (te) groot deel slechts woede, chagrijn en machteloosheid oplevert. Die frustraties zullen ook geen gunstige bijdrage leveren aan mijn algehele fysieke en mentale welzijn. Al is ‘welzijn’ in mijn geval hilarisch en euforisch uitgedrukt. Er zijn natuurlijk nog vele andere factoren die een rol spelen, maar die kan ik onmogelijk hier allemaal benoemen.
Hoe dan ook is het de hoogste tijd om afstand te nemen en een koers te bepalen die me weer een beetje persoonlijk geluk kan brengen. Misschien is die koers er wel helemaal niet meer, maar ook dat is van essentieel belang om te achterhalen. Op dit moment heb ik geen idee. Wat ik wel weet is dat ik weer met plezier wil gaan schrijven. Het liefst met iets minder pijn in mijn lijf en minder hel en verdoemenis in mijn hoofd.
Dat is nu niet zo, maar dat móét veranderen.
P.S.: Dit is alles behalve een afscheid. Ik ken mezelf goed genoeg om te weten dat ik binnen afzienbare tijd weer terug ben op de socials, maar wel pas als ik mijn koers heb gevonden. Columns blijf ik natuurlijk wel posten. Als ze er zijn.
– – – – – Deze column komt uit de serie Kiezelkronieken en is op deze site te lezen via de rubriek met dezelfde naam – – – – –

Geef een reactie