In mijn vorige stukje schreef ik in mijn laatste zin dat ik ‘nu al zin heb in volgende week’. Volgende week was gisteren en het viel vies tegen.
In tegenstelling tot vorige week was de wachtkamer bijna leeg. De paar mensen die er zaten leken eerder op mensen die gezellig op visite waren dan op patiënten. ‘Dat komt omdat het herfstvakantie is,’ zei vriendin Anita. Daar zit wat in. Ik stel regelmatig mijn ziekte(s) uit als ik iets anders van persoonlijk belang te doen heb. Vakantie lijkt me een uitstekende reden om ongemakken op pauze te zetten. Het kon mij eigenlijk ook niet schelen. Ik had een chocomel en zat wezenloos op mijn beurt te wachten. Er stonden drie artsen en het spoedspreekuur op het aankondigingsbord van de KNO afdeling in het AUMC vermeld. Allemaal hadden ze een uitlooptijd achter hun naam staan van nul tot 10 minuten.
Na vijf weken antibiotica en nóg intensiever onderhoud van mijn tracheastoma, was ik de uitputting nabij. Ik overdrijf geenszins. Hoewel daardoor het lontje kort was, kreeg ik het toch voor elkaar mijn olijke masker op te zetten (en te houden). Het chagrijn – veroorzaakt door langdurige oververmoeidheid – wil eruit, maar mag niet. Dat zou voelen als opgeven. En dat heb ik mij ten strengste verboden. Ik had ondertussen al besloten dat, ongeacht de bevindingen van deze zesde controle, ik zou stoppen met de antibioticakuur. Het middel was erger aan het worden dan de kwaal. Ik zal u de beschrijving van de bijwerkingen besparen. Halloween is al geweest.
De dienstdoende arts kwam me vijf minuten te vroeg ophalen. Het bord loog.
Het was een arts in opleiding en ik kende hem niet. Dat was jammer want ik had gehoopt op de arts die ik al drie keer had gehad en mijn dossier inmiddels redelijk goed kende. Deze arts had ‘vluchtig even gekeken’. Wat zoveel betekent als dat ik hem nog van aanvullende informatie moest voorzien. Maar goed, klein ongemak dat makkelijk groot wordt in een vermoeid brein. Ik bleef geduldig.
Soms verras ik mezelf.
De arts keek met de tuinslangcamera in mijn bonuskeelgat en constateerde dat de ontstekingen in mijn luchtpijp nog voornamelijk in het voorste gedeelte lagen. De ontstekingen die in de dieper gelegen krochten lagen waren genezen. Het was daar ‘rustig’. Maar, zo waarschuwde hij, het gevaar was zeker niet geweken. Hij was het met me eens dat er gestopt moest worden met de antibioticakuur. Dat zou na vijf weken niets meer uithalen. Hij ging overleggen met zijn leidinggevende.
Ik voorspelde de conclusie voordat hij wegging: ‘intensiever reinigen en volgende week terugkomen. Als het dan nog niet over is ziekenhuisopname en – weer – aan de antibiotica en ziekenhuisreiniging.’ Hij kwam terug met precies die uitkomst. Het kwam mijn humeur niet ten goede. De uitleg dat ziekenhuisreiniging beter is dan thuisreiniging en antibiotica via een infuus beter werkt, was niet overtuigend. Ik ben tegen wil en dank ook op dat gebied ervaringsdeskundige. Als we daarmee waren begonnen, had het waarschijnlijk wel gewerkt.
De afwegingen wat wel en wat niet te doen vind ik steeds lastiger worden. Kwaliteit versus kwantiteit. Of zoiets. Aan de andere kant moet ik ook weer niet teveel mauwen. Over tien dagen, op elf november, leef ik alweer vier jaar door na de verwijdering van De Kiezel en tussen de honderdvijftig en tweehonderd mogelijk aangetaste lymfekliergebieden van oor tot oor in mijn hals. Hoe langer ik leef, des te groter wordt mijn overlevingskans. Nog één jaar en dan kom ik voor het eerst boven de magische grens van fifty-fifty uit. Of mijn leven dan beter is weet ik niet, maar het is wel een mooi punt om op te richten.
Ondertussen kijk ik niet uit naar volgende week.
Geef een reactie