Menno Voorwinde, 15 augustus 2025
Vandaag vier jaar geleden stierf mijn moeder.
Negen maanden daarvoor voerde dr. Eerenstein, namens mij, een overlevingsstrijd op de operatietafel met een zes centimeter lange tumor en zo’n honderdvijftig mogelijk besmette lymfegebieden in mijn hals. Het was een heroïsche strijd die ergens tussen de negen en twaalf uur heeft geduurd. Onafgebroken. Schreeuwend zonder geluid kwam ik uit mijn narcose. Zonder stem, zonder rechterborst, een litteken van oor tot oor, een gat in mijn keel en een deels permanent gevoelloos bovenlichaam. Maar ook zonder tumor. Mijn strijd is nog lang niet gestreden. Nog een paar maanden heb ik meer kans dat de kanker terugkomt, dan dat hij wegblijft. Mijn moeder streed ook een strijd. Zij was, zonder dat ik het wist, al afscheid van het leven aan het nemen. In stilte. Ze hield er niet van om mensen lastig te vallen. Ook de dokter niet, die ze echt nodig had. Haar strijd was gestreden.
Ik schreef er anderhalve week voor haar dood dit over.
Net als bij mijn vader intensiveerde mijn relatie met mijn moeder pas, nadat ze dood was. Ik ging haar meer missen dan me lief was en dat ik ooit voor mogelijk had gehouden. Achteraf kan ik wel zeggen dat ik dat voorvoelde tijdens haar korte ziektebed (achteraf is alles makkelijk). Ondanks de verwarde geest die ik door mijn eigen medische toestand met me meedroeg, merkte ik een verbondenheid die ik nog niet eerder had gevoeld. Ik heb daar noch een zweverige, noch een realistische verklaring voor.
Van mijn vader heb ik, dankzij mijn broer Henk, slechts een horloge als tastbare herinnering. Meer heb ik van hem niet nodig. Hij vindt nog steeds onderdak onder mijn schedeldak, waar hij permanent een consultatiebureau bemant. Elke dag bezoek ik hem daar en voer vele gesprekken met hem. Bij mijn moeder ligt het anders. Mijn huis ligt vol met prullen die me aan haar herinneren. Hoewel ik moet zeggen dat het vaker handelingen zijn dan spullen die een herinnering ’triggeren.’ Het zijn bijna altijd gemoedelijke herinneringen die zelden met woorden gepaard gaan. De keuken speelt daarin een hoofdrol, omdat ik me haar voornamelijk daar voor me zie. Ik als kleine jongen en mijn moeder die kookt, thee zet, boterhammen smeert of een leeg bakje vla laat vallen.
Ik kom tot rust als ik aan haar denk. Zoals ik vroeger tot rust kwam als we zwijgend aan het ontbijt zaten. Met z’n tweeën. Ik betrap me regelmatig op handelingen die zij vroeger ook deed. De laatste tijd vooral in mijn tuin. Haar behoefte om alles perfect er te laten uitzien en mijn behoefte aan chaos, krijgen in een vreemde omarming vorm in mijn tuin. Orde en chaos in harmonie. Nooit zal ik écht weten wat in haar omging. Ik heb een bezoek aan het oorlogsarchief nodig gehad om enige duidelijkheid te krijgen hoe haar ouders in het leven stonden. De gruwelen die haar vader heeft begaan moeten een stempel op haar hebben gedrukt. Nooit sprak ze erover. Achteraf snap ik dat. Zeker omdat mijn vader als een bulldozer door haar familiegeschiedenis heen denderde. Zonder genade en veel verdriet veroorzakend.
Ze stierf zonder vrienden en zonder haar broer, maar met de wetenschap dat haar zoons van haar hielden. Na haar dood schreef ik een afscheid. Die kun je hier teruglezen, als je wilt. Het zijn de woorden van een verwarde geest gedrenkt in verdriet.
Hoe dan ook: ik mis je mama.
Geef een reactie