
Menno Voorwinde, 10 april 2025
Ooit wilde ik filosoof worden.
Een niet te verwaarlozen deel van mij wil dat nog steeds. Ik houd me graag bezig met grote vraagstukken. Zelden kom ik tot bruikbare conclusies, maar dat drukt de pret van het denkwerk niet. Het gevoel iets dichterbij te zijn gekomen kan al heel bevredigend zijn. De vraag die ik mezelf stel, wordt sterk beïnvloed door de filosofen waar ik denk antwoorden te zullen vinden. Ik wil verpletterd worden door hun inzichten. Vooral als ikzelf vast ben gelopen en het onbehaaglijke gevoel aan mij knaagt dat ik iets over het hoofd heb gezien. Ik ben geen pitbull als het aankomt op onderzoek. Ik vind dat een noodzakelijk kwaad van elke vraagstuk. Hoe belangrijker de vraag, des te meer cijfermatig onderzoek wordt gevraagd. Dichttimmeren die handel, is het devies. Op zich logisch, want je moet natuurlijk wel worden geloofd. Gelukkig lees ik filosofen die daar wel goed in zijn, meer belezen zijn dan ik en het soms zelfs leuk vinden je met onweerlegbaarheden om de oren te slaan.
Als ik teveel gaten (één is eigenlijk al teveel) in de muur van bewijsmateriaal kan slaan, haak ik af. Daarentegen kan ik bijna euforisch worden als ik geen enkele baksteen uit de muur kan peuteren. Aangewakkerd wordt dan de hongerige vlam naar meer, omdat hij groeit door de zuurstof die hij verorbert. Uiteindelijk moet ik weggeblazen worden, wil ik de frustratie ontlopen. Als ik niet snel genoeg een bevredigende gelijkgezinde vind, werkt het averechts. Van inzichten aan horizonten raak ik in de war. Vooral als ze mijn heftig seinende vuurtoren voorbij lijken te varen en te pletter varen op de rotsen van mijn bezwaren.
Ik zoek altijd naar de filosoof wiens denken het dichtst bij me staat. Met een beetje mazzel kan ik nog enkele, voor mij, nieuwe inzichten van de filosoof afschrapen en doorgeven aan de kleermaker die er een maatpak van maakt. Eentje waar ik precies in pas en ook nog lekker zit.
Een filosoof hoeft niet per se een afgestudeerd filosoof te zijn. Een toegewijde autodidact is verrassend vaak een gulle, weldadige bron. En zo kom ik aan bij Tommy Wieringa. Zijn boek(je) Optimisme Zonder Hoop, blies me 150.000 jaar naar voren. Ik schreef hier al eerder over hem toen bekend werd dat hij het essay zou schrijven voor de ‘maand van de filosofie’ waar wij middenin zitten. Ik had al diverse interviews met hem gezien en gelezen. Zijn boekje heb ik inmiddels twee keer gelezen. Het duizelt me nog steeds.
Hij komt het dichts bij een sluitend verhaal waar ik iets mee zou kunnen doen. Hoewel mijn fysieke beperktheid een serieuze barrière vormt. Zijn conclusie, en de weg daarnaar toe, deel ik. De uitvoering moet ik nog aan elkaar knutselen. Als ik die tijd überhaupt nog krijg. Kortgezegd komt het erop neer dat hoop opgegeven moet worden omdat hoop uitsluitend toepasbaar is bij crises die een einde zullen hebben. Zoals een oorlog, een beurskrach of een regering die compleet incompetent is om problemen op te lossen, om maar wat te noemen. Hoe vreselijk allemaal ook, ze zullen een keer eindigen of worden vervangen. Nog steeds is hoop dan een onzekere factor, maar gelegitimeerd want het zorgt voor handelingslust. Van alle crises die nu op deze verschroeiende aarde plaatsvinden, is er één waardoor hoop een niet te nemen horde vormt. De onomkeerbare en allesvernietigende klimaatcrisis. Mensen overal ter wereld, en dat wordt wereldwijd gemeten door Ipsos, ervaren een hopeloosheid zoals de mensheid nog nooit heeft gekend. Een generatie die opgroeit zonder toekomstperspectief. Elke generatie voorafgaand aan de huidige, werd altijd voorgehouden dat elke volgende generatie het een stukje beter zou krijgen. De huidig opgroeiende generatie weet beter. Zij krijgen het slechter. En niet zo’n beetje ook.

En wij hebben dat gedaan. En we doen het nog steeds. Dus moeten we een manier vinden om verder te kunnen. Doen wat binnen onze macht ligt. De lusteloosheid en hopeloosheid van ons afschudden, zodat er een zekere ruimte voor optimisme ontstaat waardoor mensen weer handelingsbekwaam worden. Zin krijgen om dingen te doen. In de wetenschap dat het niets oplost, maar het hooguit een beetje minder erg maakt. Tommy is een gezond mens en ik niet. Wat hij uitvreet zal meer uitmaken dan wat ik doe. Ik kan er hooguit over schrijven. Nieuwe inzichten verwerven en die proberen door te geven. Ik heb bijvoorbeeld meerdere exemplaren van Optimisme zonde Hoop – Tommy’s essay – gekocht en geef dit aan mensen waarvan ik denk dat ze wat met die wetenschap zullen of kunnen doen. Mijn oudste dochter, bijvoorbeeld. Zij heeft inmiddels al vier jaar een zoon en verdient het om hierover gedegen geïnformeerd te zijn.
Het teveel aan onverwerkt Co2 zal ons uiteindelijk vernietigen, hoewel de kans vrij groot is dat we dat zelf al hebben gedaan door de versnelde toenemende opwarming van de aarde en de weigering van de mensen aan de knoppen om hier wat aan te doen. Bodems zijn zó droog dat bij hevige regenval de bodem geen tijd krijgt het water op te nemen. Verwoestende overstromingen zijn het gevolg. Iedereen herinnert zich Valencia nog wel. Wat een graadje temperatuursverhoging al niet kan doen. Onze kinderen groeien op in een ongekend tijdperk. Een in rap tempo onbewoonbaar wordende wereld. Als wij dood en begraven zijn, zullen zij daarin een bestaan moet zien te vinden.
Het slaat Tommy met stomheid achterover, terwijl ik een ongekend verdriet voel. Want mijn generatie heeft dit gedaan. Of op zijn zachts gezegd: niet ingegrepen.
Ook niet toen we dit wisten.

Geef een reactie